“Ik ben mijn dossier niet”

In gesprek met Machia

Het vormgeven van je toekomst is voor bijna niemand een eenvoudige opgave. Al helemaal niet voor jongeren in kwetsbare situaties, die opgroeien in een wereld waar sociale ongelijkheid geen ‘interessant’ of complex’ fenomeen is waar je over nadenkt, maar waar je dagelijks je weg in moet vinden. We spreken met Machia (20), een jongere die de weg naar de toekomst gevonden heeft, maar ook een lange weg van hulpverlening heeft afgelegd. Waar heeft hij ondersteuning bij nodig gehad, hoe ziet hij zijn eigen rol binnen het systeem van hulpverlening? Wat is de betekenis van vrijheid binnen het systeem van de hulpverlening, en wie vertrouw je wel of niet? Deze vragen en meer beantwoordt Machia, wiens zelfgekozen pseudoniem niet toevalligerwijs een afkorting is van de naam van de filosoof en politiek theoreticus Niccolò Machiavelli...

“Ken je dat spel waarin je met een aantal mensen in een kring zit? En dat één persoon het begin van een zin door fluistert aan de persoon naast hem, deze tweede persoon daar iets aan toevoegt en dat weer door fluistert aan de volgende? Zo gaat dat dan door tot de laatste persoon in de cirkel de hele zin hardop uitspreekt. Die lijkt dan echt totaal niet meer op wat de eerste paar mensen zelf in gedachten hadden toen ze die zin begonnen. Het is een compleet ander verhaal geworden. Nou, zo kijk ik ook naar het dossier dat over mij bestaat”, legt hij uit aan het einde van het interview dat we met hem houden.

Machia is bijna 21, woont sinds acht maanden in een maatschappelijke opvang in het centrum van Amsterdam, maar komt oorspronkelijk uit Zuidoost. Hij is een van de jongeren die binnen het project Toekomstplannen Jongeren een tijdje wordt ‘gevolgd’. Als we vanaf de Elandsgracht, al lopend een bankje zoeken waar we rustig kunnen spreken, vertelt hij dat hij al maanden bijna niet meer in Zuidoost komt. “Vroeger was dat andersom, ik kwam eigenlijk nooit in het centrum, eigenlijk alleen maar in de Bijlmer”. Er is dan ook veel veranderd in de afgelopen jaren, waarin hij met allerlei vormen van hulpverlening in aanraking is geweest, en een sloot aan hulpverleners aan zich voorbij heeft zien trekken. Dat begon op de lagere school waar hij geholpen werd om, om te gaan met zijn ADHD. “Daar ging ik dan een keer in de week naartoe. Het voelde een beetje als naar de dokter gaan”. Pas later kwamen er andere vormen van hulpverlening bij, vooral nadat hij rond zijn 15e richting criminaliteit dreigde af te glijden. “Achteraf gezien was het in contact komen met justitie een zegen”, vertelt hij. Maar een makkelijke weg sindsdien was het zeker niet.

Vrijheidsdrang en het perspectief van de ander

Zelf ziet hij, zeer welbespraakt en steeds met een sterk reflexieve en filosofische inslag, zijn sterke vrijheidsdrang als een belangrijk kenmerk van de wegen die hij tot nu toe heeft bewandeld. Vrijheid, of het ontbreken daarvan herkent hij in veel dingen. “Neem nou bijvoorbeeld mijn paspoort. Enerzijds is dat iets wat je allerlei rechten geeft, recht op zorg, scholing en ga zo maar door. Maar het is ook een soort contract, een contract met de overheid. Door dit paspoort ben ik leerplichtig; ik móet naar school, ik móet een baan. Ik heb mij altijd afgevraagd waarom ik dat allemaal moet, en hoe die verplichtingen mij minder vrij maken. Nu is mijn doel veel meer om binnen al die systemen mijn vrijheid na te streven.” Hoe complex dat idee van vrijheid is, waar vrijheid eindigt en onvrijheid begint, leerde hij onder andere van Nelson Mandela. “Toen hij vrijkwam na jaren gevangen te hebben gezeten, vroegen ze aan hem of hij boos was op hen die hem op hadden gesloten. Hij zei toen, - nee, als ik boos ben, en steeds boos blijf, dan betekent dat dat ze mij nog steeds gevangen hebben - Dat vind ik zo sterk.”

Die vrijheidsdrang, die enerzijds wellicht zorgde voor zijn afglijden, zet hij tegenwoordig om in de oplossing voor zijn problemen. Hij neemt het heft steeds meer in eigen handen om zijn leven een positieve wending te geven. “Je moet het zelf doen, maar daarbij heb je soms wel ondersteuning nodig”, legt hij uit. En daarbij heel belangrijk, je moet het perspectief van de ander kunnen begrijpen, willen zien. Stel je komt niet uit Zuidoost, je loopt er wat rond en je ziet een groepje jongeren met allemaal van die capuchons ver over hun hoofden getrokken in een portiek staan. Dan heb je daar meteen allerlei gedachten bij. Ik ook hoor. En ik was zo’n jongen. Je weet dan gewoon ook zelf als je daar staat dat dat iets uitstraalt. Mensen denken dan toch iets heel anders dan als er een moeder zou staan met een kinderwagen”. Hij blijft er dan ook het gehele interview op hameren dat je steeds dat perspectief van die ander moet proberen te begrijpen, hoe moeilijk dat soms ook is. En je moet selectief zijn, bewust kiezen met wie je wel en niet omgaat. En, zo meent hij, dat speelt ook een rol in de hulpverlening.

Echte aandacht zorgt voor vertrouwen

“Wat voor mij altijd heel belangrijk is geweest, is of de mensen échte aandacht voor je hebben, echt in je geïnteresseerd zijn. En dat heb je eigenlijk altijd meteen door. Stel, je zit bent met iemand in gesprek, en je hoort voornamelijk ‘hmmm’ ‘ja’, ‘zeker’, en dat soort antwoorden terug. Tegelijkertijd zit die persoon dan bijvoorbeeld allerlei formulieren op de computer in te vullen. Ja, dan haak ik af. Dan is er geen vertrouwen.” Bij Multipluszorg, de woonvoorziening waar hij hiervoor verbleef vond hij dat vertrouwen sterk bij een van de hulpverleners. “Met haar had ik echt meteen een klik. Het is moeilijk uit te leggen, maar bijvoorbeeld als ik bezig was met het maken van muziek, dan kwam ze luisteren. Ze was echt geïnteresseerd”. Die interesse, en het vertrouwen dat dat opleverde, zorgde ervoor dat hij haar adviezen en hulp ook serieus nam. “Weet je, als een hulpverlener iets zegt, of iets van je wil, en die heeft jouw vertrouwen niet, dan luister je niet. Maar als zij iets vroeg of zei, dan luisterde ik altijd. Natuurlijk, we konden ook clashen, het kon hoog oplopen, maar dat wederzijdse vertrouwen zorgde er altijd voor dat dat tijdelijk was.” Het is volgens hem dan ook cruciaal dat ook hulpverleners zich echt in degene verdiepen die ze voor zich hebben, met hen meedenken en meebewegen. “Ik gebruik zelf altijd het voorbeeld van een puppy. Als je die met je mee wilt laten lopen aan de lijn, en hij blijft staan, dan moet je juist niet te hard trekken. Dat schrikt alleen maar af, dan verzet ie zich. Je moet juist dichterbij komen.”

Het systemische karakter van de zorg

Dat echte zien van de ander, het perspectief van de ander proberen te doorgronden, dat is tegelijkertijd wat hij soms mist in de hulpverlening. Vooral omdat de ‘systemen’ in de hulpverlening die depersonalisering bijna opleggen. Als treffend voorbeeld geeft hij het aan het begin van dit interview al aangehaalde voorbeeld van zijn dossier dat over hem bestaat. “Het gaat van de ene professional, naar de andere, en iedereen vult het weer aan met zijn of haar eigen inzichten en ideeën, en vooral zijn of haar eigen perspectief op mij of mijn situatie. Zo’n dossier wordt dan zo’n optelsom van perspectieven, van het door fluisteren van een paar woorden waar de volgende weer op doorborduurt, en dat keer op keer, dat kan ik onmogelijk nog echt zelf zijn. Ik ben dat dossier niet!”

De toekomst

Het gaat Machia inmiddels goed. Ook in de coronatijd vindt hij het prettig wonen met de groep jongeren in de maatschappelijke opvang. Ze vormen een huishouden, al is dat voor de buitenwereld niet altijd duidelijk. “Je hebt nu natuurlijk die 1,5 meter afstand die je moet houden, en dat je niet met groepen bijeen mag komen, dus ik heb de wijkagent er van op de hoogte gebracht dat wij die groep jongeren zijn uit de maatschappelijke opvang, en dat we echt een huishouden vormen.” Tegelijkertijd kijkt hij alweer vooruit naar de volgende stap. Nu deelt hij zijn kamer nog met vier anderen, maar hij hoopt dat zijn volgende plek weer een stap verder richting zelfstandigheid kan gaan. “De meeste jongeren zitten hier zo’n acht maanden, maar ik vind het geen probleem om iets langer te blijven. Ik richt mij nu op het vinden van een baan, en als ik die baan heb, dan biedt dat weer mogelijkheden om weer zelfstandiger te gaan wonen”, legt hij uit. Maar helemaal afscheid nemen van zijn tijdelijke ‘huisgenoten’ wil hij zeker niet. Hij hoopt ook niet alleen zichzelf, maar ook de anderen verder te kunnen helpen. “Een van die jongens, die kwam laatst naar mij toe en zei dat hij veel aan mij had, aan mijn houding, wat ik zeg en doe. Hij vroeg of ik in zijn buurt wilde blijven, en dat hij meer van mij wilde leren”. Een mooier compliment lijkt nauwelijks denkbaar.